Bij het opruimen van mijn boekenkast kwam ik een boekje ( De breekbaarheid van het goede,Vossiuspers AUP, Amsterdam, 1998) tegen, dat was uitgebracht ter gelegenheid van het plotseling overlijden van Jankarel Gevers op 5 augustus 1998. Jankarel Gevers stierf in het harnas na tien jaar voorzitter van het College van bestuur van de Universiteit van Amsterdam te zijn geweest. Wij zijn tussen 1993 en 1998 bevriend geraakt ; we deelden een liefde voor de universiteit of beter voor de verbondenheid van onderwijs,- niet zo maar onderwijs maar hoger onderwijs-, en onderzoek. Ik zal nooit vergeten hoe hij met al zijn collega’s uit de andere Nederlandse Universiteitssteden, bij mijn opgraving op bezoek (1996 of 1997?) kwam in Saqqara, Giza, waar ik probeerde te begrijpen hoe de Egyptenaren apen mummificeerden en bijzetten in catacomben. Ik herinner mij inspirerende gesprekken over gedichten, toneelstukken en filosofen, maar we deelden meer. Waaronder de liefde voor de culturele universiteitsstad Amsterdam, zoals omschreven in de titel van de rede, die Judith Belinfante hield bij de opening van het Academisch Jaar 1998/1999 kort na de dood van Jankarel Gevers.
Jankarel dacht na over het waarom van de universiteit in de moderne tijd en steunde de visie, die Judith Belinfante ongewild posthuum te berde bracht :
” Wie iets van deze nieuwe wereld wil begrijpen, zal niet alleen de krant moeten lezen en reizen, maar ook luisteren, kijken, invoelen, wat de waarden van andere culturen zijn. En pas dan wordt de global village een dorp voor iedereen. Amsterdam kan in die ontwikkeling een belangrijke inhoudelijke rol vervullen als een interculturele, internationale universiteitsstad. ”
Jankarel was een vernieuwer, hij stond met beide benen in de realiteit gefundeerd op het verleden en keek vooruit. Zo heeft hij de Academische Club gestart naar Engels model omdat hij vond dat hoogleraren in ons land elkaar niet genoeg stimuleerden en uitdaagden en dat daardoor de discours, zo nodig om het ware karakter van de universitaire gemeenschap naar buiten te brengen, maar niet op gang kwam.
En hij startte de traditie om bij de opening van elk Academisch Jaar, een alumnus, te laten reflecteren over de stad Amsterdam, of de wereld en de universitaire gemeenschap. Judith Belinfante, directeur van het Joods Historisch Museum in de hoofdstad, was de eerste die hij vroeg deze traditie vorm te geven. Hij heeft de start van ‘zijn’ traditie’ niet mee mogen maken. Nu , in 2013, staat de universiteit, en die in Amsterdam in het bijzonder, opnieuw op een tweesprong. Zeer profetisch voorspelde Jankarel Gevers in zijn eerste Rede bij de opening van het Academisch Jaar 1988/1989, de noodzaak om de Universiteit van Amsterdam ,- of beter de beide Universiteiten van Amsterdam hechter te verbinden met de stad:
” Over een jaar of tien tot vijftien- dat is niet verder vooruit dan 1975 terug is – zal positiebepaling van de universiteit in Nederland nog maar de helft van het verhaal zijn. Hoe ver het nog lijkt en hoe weinig er thans nog van convergentie van beleid en van systemen sprake is, we groeien onomkeerbaar toe naar Europees hoger onderwijs. De Amsterdamse universiteit wordt de Amsterdamse universiteit in de Verenigde Staten van Europa. Of zoiets. ”
Jankarel voorzag dat Nederland zich maar met een enkele universiteit, op zijn hoogst met twee kan handhaven in de top van het academisch onderzoek en onderwijs in Europa. En dat dat logischerwijs de universiteit moest zijn van en voor de cultuurstad Amsterdam. Hij wist niet hoe we daar moesten komen, maar dat het onontkoombaar was, daar was hij van overtuigd. Vandaag, in 2013, zien we een Europa met een Europees parlement ,een president, de euro als munt en een solidariteit, die maakt dat het welvarende noord-Europa , de in moelijkheden geraakte zuidelijke landen, uit de problemen redt. De bestuurders en hoogleraren van de Universiteit van Amsterdam en van de Vrije Universiteit hebben besloten te komen tot vergaande samenwerking , zo vergaand in mijn visie, dat samengaan onder een dak en een gezamenlijke noemer onontkoombaar is. De universiteit van Amsterdam, “Amsterdam University”, als inspiratiebron voor de creativiteit in Europa.
Hoe dat vormgegeven moet worden, is geen simpele vraagstelling. Jankarel gaf wel wat aanwijzingen hoe we zouden kunnen beginnen die nieuwe stadsuniversiteit te stichten: de in de cultuurstad Amsterdam geintegreerde universiteit, de eerste van zijn soort. Onderscheidbaar van universiteiten in Leiden, Delft of Utrecht of in Groningen, of in Maastricht.
” Een stadsuniversiteit is over de wereld heen een herkenbare soort van het genus universiteit, anders dan bijvoorbeeld een campusuniversiteit of een universiteit in een typische universiteitsstad. Een stadsuniversiteit, een brede, complete universiteit in een metropool, heeft een maatschappelijke functie en heeft een interactie met haar omgeving die specifiek is voor de soort. Als het ergens zindert, dan zindert het daar. Als het intellectueel zindert, dan zindert het daar progressief. In het intellectuele en culturele klimaat wordt daar het nieuwe uitgeprobeerd. Daar huist de avant- garde. Als er iets mislukt, mislukt het daar het eerst, als er iets slaagt, slaagt het daar. De stadsuniversiteit heeft van de intellectuele sprankeling niet het monopolie, maar is er wel mede het centrum van. Wat er in de stad gebeurt, gebeurt in de universiteit. Wat in de universiteit gebeurt, zingt rond in de stad.”
Zo heeft Engeland de campusuniversiteiten Oxford en Cambridge, zo hebben wij Twente, Wageningen, Eindhoven, Groningen en Maastricht. Zo heeft Engeland St. Andrews and the University of Manchester of Leicester University als universiteiten in een typische universiteitsstad zoals wij hebben in Utrecht of Leiden of Delft. Dan blijven in Nederland alleen de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Amsterdam, VU en UvA samen, over als echte stadsuniversiteiten. Rotterdam als stad van Erasmus en Amsterdam als stad van Spinoza. Rotterdam als de stad van de bussinessschool en de haven en Amsterdam als stad van het Concertgebouworkest, de stadsschouwburg. Amsterdam als de stad van Rembrandt en van Gogh.
De Amsterdam cultuur zou moeten worden binnengebracht in de Amsterdamse universiteit. Het zou kunnen betekenen Hans van Manen, Toer van Schaik, Rudy van Dantzig, Bernard Haytink,Janine Janssen, Ernst Veen, Ann Goldstein, Liedewij Edelkoort, Rem Koolhaas en Marcel Wanders hoogleraar te maken en Ian Buruma, en Rineke Dijkstra, en Marlene Dumas, en Johan Simons en Iva van Hove. En Paul Verhoeven. En ‘masterclasses’ van deze meesters te organiseren en opleidingen om hen heen. Maar meer dan dat om ook buitenlanders die van Nederland houden, aan de universiteit te verbinden, en om de meest talentvolle Nederlanders, die in het buitenland werkzaam zijn aan de universiteit te binden. En deze nieuwe bruisende universiteit een gezamelijke stem te geven, een Nobelprijswinnaar als voorzitter van het College van Bestuur en als Rector Magnificus, er is keuze. Of een andere grote natuurkundige.
Ook dit sluit aan bij de ideeen van Jankarel:
” De opgave is de universiteit niet alleen objectief, maar ook affectief relevant voor de samenleving te maken en- opnieuw!- tot een centrum van het intellectuele en culturele leven van de natie. Als we niet meer zouden zijn dan een kennisfabriek, zullen we ook als fabriek behandeld worden, met kil ontzag, beoordeeld op de winst en als schroot waar het nut niet telbaar is. Dat wil -na even nadenken- geen mens; dus laten we dat sluimerend besef weer levend maken, bij onszelf in de eerste plaats, bij de belastingbetalers, bij de overheid.”
Losheid en ‘artisticiteit’ zullen moeten regeren binnen de amsterdamse universiteit, zoals ik dat gezien heb op de d-school van Stanford University. Creativiteit en vrijheid moeten weer door de aderen vloeien. Het onderscheidende van de universiteit van Amsterdam, zal moeten komen van die creativiteit en van de inspiratie, de passie en dan zal de waarde van de Amsterdamse kennis met rappe schreden vermeerderen.
” Het wezen van de universiteit wordt echter wel geraakt wanneer, binnen welke structuur ook, het bestuurlijk oordeelsvermogen tot gelding komt ter onderscheiding van het goede in de symbiose van verse dauw, tere wijnranken en nijvere wijngaardeniers welke een universiteit is. ‘Serendipity’, serendiptisme, zoals van Dale geeft, de gave creativiteit toe te laten en te vinden wat men niet zocht, is een van de meest wezenlijke karaktertrekken in zowel wetenschapsbeoefening als bestuur van een universiteit. Dat is precies waar Pindaros over zong, zonder het moderne woord te kennen. In elke universiteit is een uniek samengaan van natuurlijke gesteldheid en omstandigheden- de dauw-, van wetenschappelijke tradities, fora, verzamelingen, instituties- de ranken-, en van getalenteerde docenten, onderzoekers, en vaklieden te onderkennen. Het lijkt me van het grootste belang zulk een niet reproduceerbare universitaire identiteit te koesteren en ervan te houden.”
Het is de hoogste tijd de ‘ Jankarel Gevers ‘ Universiteit op te richten in de culturele universiteitsstad Amsterdam als inspiratiebron voor de creativiteit van Europa. We hoeven alleen Berlijn maar te verslaan, maar dat moet te doen zijn.