uitgesproken door Jaap Goudsmit op de crematieplechtigheid op 23 Augustus 2014 te Driehuis-Westerveld voor Joep Lange en Jacqueline van Tongeren
muziek voorafgaand:
Maurits Fondse, pianist
Erik Satie- Gnossienne No.1
muziek na afloop:
Miles Davis- ‘Round Midnight’
Het is nu 36 dagen geleden dat Joep met Jacqueline aan zijn zijde de dood werd ingejaagd. Vaak reisde Fransje met hen mee voor het werk dat zij samen met Joep deed. Ze had Joep de ochtend van de 17de Juli nog gesproken; hij verheugde zich er op om naar het AIDS Congres in Australië te gaan. Vol levenslust en vrolijk vroeg Joep, daar in de Beethovenstraat, bij deze toevallige ontmoeting, – Fransje was op weg naar het AMC-, : ” Zie ik je straks in het vliegtuig?” . Deze ene keer ging ze niet mee.
Elk van die 36 dagen, dat Joep nu dood is, denk ik aan hem en geloof ik het niet. Nog steeds niet. Elk van die 36 dagen drongen flarden van herinneringen aan Joep zich aan me op: beelden, zinnen, hotels, landen,zwembaden. Joep met een zweetband en renkleding. Joep met das en koffertje, Joep met de kinderen in een zwembad. En bij elk van die 36 flarden denk ik dat het een nachtmerrie is, waaruit ik zal ontwaken.
Joep geloofde niet in het hiernamaals, noch als plaats noch als overleving na de dood. We kunnen Joep alleen levend houden in onze herinnering. Elke dag komen er nieuwe bij, maar er is zoveel dat ik niet onthouden heb; zoveel dat ik Joep nog had willen vragen!
Ik leerde Joep in 1983 kennen. Fransje en ik waren terug uit de Verenigde Staten, ik voltooide mijn opleiding tot viroloog en Joep was assistent Interne. Ik was 32, Joep 29, ik had nog haar en Joep was nog niet grijs. Het AIDS virus was net ontdekt en met Sven Danner zagen Joep en ik de eerste AIDS patiënten: Jonge mannen met een veelheid aan kankers en zeer zeldzame infecties. Zo iets hadden we nog nooit gezien of geleerd; Joep en ik , zo herinner ik me, trokken bleek weg. Het uitzichtloze lijden van deze homoseksuele mannen liet bij Joep een blijvende indruk achter.
De drang om hier, koste wat het kost, een einde aan te maken, heeft hem tot aan zijn dood voortgedreven. Vliegtuig in, vliegtuig uit, hij gaf nooit op en steeds zocht hij met vlijmscherpe intuïtie de plek op waar hij het meest kon doen om AIDS de wereld uit te helpen. Op het AMC in het lab, in de kliniek, bij de IAS, bij de WHO. Als ongeduldig strijder tegen AIDS was hij in de uithoeken van alle continenten bekender en befaamder dan in eigen land. Dit jaar stond hij nog op de “shortlist” om hoofd van het AIDS programma te worden van de Bill en Melinda Gates Foundation.
Het was zijn gepassioneerdheid, zijn winnaarsmentaliteit, gecombineerd met charme, die iedereen overtuigde, maar ook zijn ongeduldigheid, zijn woede uitbarstingen en zijn compromisloosheid maakten een integraal deel uit van zijn karakter. Er was nooit tijd te verliezen; met minkukels had Joep geen medelijden. Hoewel ik nooit door Joep ben uitgescholden, heb ik heel wat van zijn complexe karakter gezien, ik herkende daar veel van mijzelf in. Ik voelde mij vanaf het begin tot hem aangetrokken, we werkten samen, we werden vrienden of beter bleken geestverwanten, -soul mates.
Joep had een unieke eigenschap. Hij kon tranen met tuiten huilen bij het lezen, of zichtbaarder, bij het voorlezen van een passage uit een verhaal, een novelle of een roman. De meeste ‘ normale ‘ mensen huilen bij een film of een gedicht of een frase uit een muziekstuk. Door Joep begon ik ” muzikaal”, melodisch ,tranentrekkend proza te herkennen, zoals dat van Kafka. Ik herinner mij , dat hij bij het voorlezen van het verhaal ” Het haar van mijn vader ” uit de bundel ” Koot graaft zich autobio ” uit 1980, het einde van dit korte verhaal niet kon halen, overmand door emotie.
In 1984, toe bleek dat wij van dezelfde boeken hielden, – boeken die op de ge-eigende top-honderd lijstjes niet voorkwamen-, besloten Joep en ik een lijst te maken van de boeken, die ons het meeste raakten. Joep identificeerde zich met de hoofdfiguur uit ” Het Martyrium ” van Elias Canetti, Herr Doktor Peter Kien, die zijn favoriete boeken met zich mee droeg en voor wie het componeren van een ” goede ” bibliotheek een levensvervulling was. Het duurde vijf jaar voordat we onze bibliotheek van honderd boeken op archiefkaartjes hadden staan. Oost-Europa bleek de meest muzikale schrijvers op te leveren.
De thema’s , waar Joep het meeste voor voelde, waren:
– De onvolwassenheid en infantiliteit van de mens, zoals in ‘ Ferdydurke ‘ van Witold
Gombrowicz .
– De weerzin tegen onderdrukking van de geest, zoals in ‘ The Captive Mind ‘ van
Czeslaw Milosz , waarin ook de weerzin tegen de slaafse intellectueel met zijn
angst voor zelfstandig en onafhankelijk denken, is meegenomen.
– De onzinnigheid van de maakbare maatschappij, zoals in ‘ Tsjevengoer ‘ van
Andrej Platonov.
Ik zal nooit vergeten dat Joep, – die nooit zonder het zelf gelezen te hebben en nooit zonder verborgen boodschap een boek schonk-, mij in 1989 toen ik hoogleraar werd in drie delen de romans en verhalen van Machado de Assis ( 1839- 1908) gaf en kort daarop Flaubert’s laatste en onvoltooide roman ” Bouvard en Pecuchet “.
Deze boeken steken de draak met alomvattende systemen die de wereld en de mens op onze planeet trachten te bevatten, zoals het Humanitisme van Quincas Borba, uit de gelijknamige roman van Machado de Assis. Of die van de kantoorklerken Bouvard en Pecuchet met hun onzinnige ‘ wetenschappelijke ‘ experimenten, die slechts tot verwarring en onbegrip leiden.
Joep wou mij duidelijk op het hart drukken het vermogen van de wetenschap om alles te verklaren, altijd te blijven wantrouwen. Joep, -vergis U niet-, geloofde in de wetenschap als de motor van de vooruitgang, maar de geest van de mens bevatten? : Daar is meer voor nodig!
Joep was zeer zorgvuldig in het doen van experimenten in het lab, maar ook een sloddervos in het echte leven, ook als het iets belangrijks betrof. Zo liet hij zijn koffertje staan bij de vuilniszakken, die hij buiten had gezet op de Koninginneweg en ging zonder het manuscript van zijn proefschrift ( vier jaar werk) naar het AMC. De moeder van Heleen vond het koffertje op miraculeuze wijze terug.
In het koffertje zat zonder twijfel ook een boek van de lijst. Ik denk ” Sanatorium Clepsydra ” van Bruno Schulz ( 1892-1942) die zijn hele leven in de Ukraine woonde en het leven zag als een grote maskerade; die vond dat je het leven als een kind zo naief tegemoet moet treden ; en dat voor elk kind niets zo belangrijk is als de vader.
Het laatste hoofdstuk van dit laatste boek van Schulz, dat vlak voor het uitbreken van de 2de Wereldoorlog verscheen (1937), heet:
” Vaders laatste vlucht ” en gaat, dat kan niet anders, over Joep en was voorbestemd voor Anna, Max, Maria, Martha en Ottla.
Bruno Schulz schreef:
” Hij stierf vele malen, echter steeds maar niet volkomen, aldoor onder voorbehoud, wat ons er toe dwong dit feit keer op keer te herwaarderen. Doordat hij zijn dood zo in stukjes en beetjes verdeelde, maakte hij ons vertrouwd met de omstandigheden van zijn heengaan. ”
(Sanatorium Clepsydra, Meulenhoff, 1980, pagina 227)