Op 17 juni 2015 is Jan van der Noordaa op 80-jarige leeftijd in zijn slaap overleden in Bethesda, Maryland, Verenigde Staten. Jan van der Noordaa was de Amsterdamse academicus bij uitstek, hij promoveerde er en hij was er hoogleraar. Hij promoveerde in 1964 bij Charlotte Ruys, op dat moment hoofd van het Laboratorium voor de Gezondheidsleer aan de Mauritskade in Amsterdam. Jan sprak vaak met bewondering over haar. Net als Ruys, was Van der Noordaa een persoon die anderen in de gelegenheid stelde het beste uit zichzelf te halen, meer dan een ster die zelf wilde schitteren. Jan van der Noordaa spiegelde zich aan het karakter van Charlotte Ruys, dat was gevormd door de Tweede Wereldoorlog; zij was lid van het artsenverzet. Van 1973-1979 was Jan van der Noordaa Lector Virologie en van 1979-1995 hoogleraar Virologie aan de Medische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Jan van der Noordaa begon zijn wetenschappelijke loopbaan bij B.J.W. Beunders, hoofd van de sectie Preventieve Geneeskunde van de Inspectie van de Militair Geneeskundige Dienst. In 1964 promoveerde Jan van der Noordaa op een onderzoek naar een beter pokkenvaccin. In de jaren 50 was de sterfte aan het pokkenvaccin onacceptabel hoog, -maar uiteraard altijd nog vele malen minder dan de sterfte aan pokken zelf. Jan van der Noordaa liet samen met de legendarische hoogleraar virologie en voorganger Flap Dekking en B.J.W. Beunders zien, dat door een verzwakte pokkenvirusstam te gebruiken het aantal herseninfecties van één op 18.000 kon worden teruggedrongen tot één op 60.000. Dit onderzoek werd pas in 1967 gepubliceerd ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van de Nobelprijswinnaar 1954, John Enders, waarbij Jan van der Noordaa na zijn promotie in de leer was gegaan. Op het Harvard lab van Enders raakte Jan van der Noordaa bevriend met D. Carleton Gajdusek, die in 1976 zelf de Nobelprijs won, en een hele reeks fameuze kinderartsen zoals George Miller van Yale, Phill Brunell van NIH en Sam Katz van Duke. Ik herinner me nog goed uit mijn tijd op het laboratorium voor de Gezondheidsleer aan de Mauritskade in Amsterdam, hoe ondersteboven Jan was toen George Khoury van NIH in 1987 overleed op 43-jarige leeftijd. George was misschien wel Jan’s beste vriend uit zijn professionele vriendenkring.
Hoe vooraanstaand het lab van Jan van der Noordaa was in de jaren 80 moge blijken uit het feit dat de trits vooraanstaande Amerikaanse virologen George Miller, Phill Brunell en George Khoury allemaal een ‘sabbatical’ kwamen doen op het lab van Jan. Het lab van Jan van der Noordaa groeide in de jaren zeventig en tachtig uit tot één van de toplaboratoriums op het gebied van de virologie van Europa en was zeker in mijn studiejaren het beste laboratorium van Nederland. Jan van der Noordaa besloot zich in de jaren zeventig bezig te gaan houden met de vraag hoe virussen kanker konden veroorzaken. Hij deelde deze fascinatie met John Sussenbach en Lex van der Eb, twee moleculair biologen uit respectievelijk Utrecht en Leiden. Jan van der Noordaa koos als studieobject de polyomavirussen: het apenvirus SV40 en de menselijke familieleden, het BK-virus en het JC-virus, genoemd naar de initialen van de personen waaruit deze virussen het eerst waren geïsoleerd. Sussenbach en Van der Eb stortten zich op virussen die vooral bekend zijn als verwekkers van verkoudheid: adenovirussen.
Jan van der Noordaa was een ‘no-nonsense’ man. Hij kon je aankijken met die felle ogen van hem met een zweem van een glimlach erin, alsof hij zich altijd afvroeg wat voor vlees hij in de kuip had. Hij was een man van meten is weten, zorgvuldig, geduldig, voorzichtig en behoedzaam. Zijn bijdrage aan het onderzoek naar herpesvirussen, die koortslip veroorzaken, waterpokken en gordelroos, was het bepalen van de exacte lengte van het cytomegalovirus DNA en het varicella zoster DNA. Uit dit onderzoek vloeide het grootste commerciële succes van de afdeling virologie onder Jan’s leiding voort: de guanidine-glasmelk isolatie techniek voor nucleine zuren, uitgevonden door René Boom en Cees Sol. Dit was ook Jan’s meest geciteerde artikel dat in 1990 verscheen.
Al in 1970 had Jan van der Noordaa zich even aan de retrovirussen gewaagd door aan te tonen dat virus deeltjes in moedermelk van muizen cellen op hol kon doen slaan, pas een tiental jaar later kwam hij hierop terug toen AIDS de wereld opschrok. Naast de tijd van mijn promotie onderzoek onder Jan’s leiding, denk ik aan de vroege periode van het AIDS onderzoek het vaakste en met het meeste plezier terug. De tijd waarin Jan en ik samen het onderzoek van Joep Lange en Frank de Wolf begeleidden.
Dit was ook de tijd waarin ik de karaktervastheid van Jan van der Noordaa leerde kennen. Jan van der Noordaa was in staat om zulke uiteenlopende en licht ontvlambare karakters als Roel Coutinho, Frank Miedema, Joep Lange en mijzelf meer dan tien jaar extreem effectief te laten samenwerken. Daarmee heeft Jan van der Noordaa een ongelofelijke, doorslaggevende en vaak onderschatte rol gespeeld in de wereldwijd erkende bijdrage, die de Amsterdamse Cohort Studies in de strijd tegen AIDS hebben geleverd.
Jan van der Noordaa was het geweten van de groep, er was geen man integerder. Op 14 maart 2015 hebben Jan en ik elkaar nog uitvoerig gesproken op een AMC alumni bijeenkomst ter herinnering aan Joep Lange. Een week of twee later zag ik hem opnieuw en voor het laatst. Hij vertelde dat hij van plan was naar Amerika te gaan en verscheidene oude vrienden op te zoeken. Op die reis is hij gestorven.
Jaap Goudsmit,
Hoogleraar Vaccinologie & Immunoprophylaxis UvA-AMC
Bronnen:
Jaap Goudsmit: ‘De Stimulerende Virologie van Jan van der Noordaa’
(Nieuwsbrief Onderzoeksschool Infectie en Immuniteit, no.5, februari 1996, p97)
Jaap Goudsmit: ‘Dromen van Vaccins, dertig jaar op zoek naar de juiste reactie’
(Uitgeverij Contact, 2009)