“Houd het verdriet verre en richt je op het blijde. Je kunt nooit blij genoeg zijn” (Baruch de Spinoza 1632-1677)
In de NRC van zaterdag 1 oktober 2011 schrijft Coen Teulings, hoogleraar aan de UVA en directeur van het Centraal Plan Bureau: “Wij, intellectuelen, zijn de bron van de angst voor de ondergang van het Avondland. Angst is meestal een weinig productieve emotie.”
Ik trek mij deze les aan en verbaas mij over het algemene gevoel dat Nederland lijkt te overspoelen: dat er reden is om voor het einde van onze welvaart en de welvaartstaat te vrezen.
Binnen mijn eigen vakgebied, zie ik een ongezonde toename van de angst voor vaccins. We zijn bang voor bijwerkingen van vaccins, waar geen enkel wetenschappelijk bewijs voor is. We zijn vergeten dat vaccins ons hebben gevrijwaard van invaliderende ziekten en ons de kans hebben gegeven om ons te ontwikkelen en te leven in voorspoed, vrij van infectieziekten. Maar ziekten, die je voorkomt, kun je niet ervaren of voelen. Een ziekte die je niet ziet aankomen, hoeft volgens de volkswijsheid van het internet ook niet voorkomen. Ook al is de kans groot, dat je hem oploopt als je niet gevaccineerd bent. Vaccins, naast hygiëne, schoon water, onbesmet voedsel, en schone lucht hebben omstandigheden geschapen, waardoor wij zo rijk hebben kunnen worden als we anno 2011 zijn. Rijk in geld, maar ook vrij van ziekten en levend in een Nederland van mensen die alleen maar lijken te werken om zich van vakantie naar vakantie te bewegen.
Arnold Kling en Nick Schultz laten in hun boek: From Poverty to Prosperity ( Encounter Books, NY, 2009) zien dat het ons wereldwijd de afgelopen paar duizend jaar alleen maar beter is gegaan. Maar dat is niet zonder slag of stoot geweest, een les die wij niet makkelijk onder ogen zien. Dat iets dat op de korte termijn een chaos lijkt, op de lange duur tot voorspoed voor steeds meer mensen kan leiden, vinden vooral politici maar moeilijk te aanvaarden.
Klinger en Schultz sommen dit in een aantal punten op:
- De industriële revolutie, zo rond 1800, zorgde voor een versnelde verbetering van de leefomstandigheden, die tot in het heden heeft doorgezet.
- Economische ontwikkeling is of onbegrijpeijk langzaam of onstuimig snel met als gevolg dat op allerlei momenten in de tijd de afstand tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen heel groot is.
- De verschillen tussen landen en continenten in leefomstandigheden nemen maar moeilijk af, waarbij de rijkdom in rijke landen maar lijkt toe te nemen en de armoede in arme landen niet lijkt af te nemen (hoeveel hulp we ook geven, JG)
- De trage verbetering in arme landen is vaak onbegrijpelijk en ongrijpbaar en moeilijk te verklaren door gebrek aan geld of goederen. Het lijkt er op dat het ontbreekt aan inzicht in de weg te bewandelen, meer dan iets anders.
- Eén van die ongrijpbare factoren lijkt het ondernemersklimaat te zijn, hoe moeilijker het is een bedrijf te starten of tot wasdom te brengen, hoe lager de levensstandaard in dat land of in dat gebied.
- Economische vooruitgang gaat gepaard met dramatische veranderingen in de beroepsbevolking of beter, training voor beroepen die nodig zijn om de weg van voorspoed te plaveien.
Klinger en Schultz onderbouwen al deze stellingen op overtuigende wijze en hun cijfermateriaal leidt tot een aantal interessante waarnemingen. India was wat levensverwachting betreft in 1900, waar Europa was in 1750; in 1950 waar wij waren in 1900 en in 1990 waar wij in 1950 waren. Ontegenzeggelijk halen zij in, en dat zal voor China niet anders zijn. Het verschil in levensverwachting is in 1990 nog maar 15 jaar, terwijl dat in 1950 dertig jaar was. Maar dat is niet het enige dat tot optimisme stemt, ons IQ lijkt ook collectief te stijgen, het zogeheten Flynn effect. We worden niet alleen gezonder en leven langer, we worden ook steeds slimmer. En we hebben steeds meer vrije tijd, niets om over te klagen. Ook wijst alles erop dat de zogeheten opkomende landen, als Brazilië, Korea, China, India veel sneller voorspoed bereiken dan wij in het westen.
In Nederland werd het punt dat het gemiddelde jaar inkomen $ 2,000 was in 1855 bereikt en het duurde daarna 64 jaar om dat getal te verdubbelen. Zuid Korea bereikte het $ 2,000 punt in 1969, maar deed er maar 8 jaar over om dat te verdubbelen. De Zuid Koreanen hebben iets heel snel geleerd, wat wij maar langzaam onder de knie kregen.
Klinger en Schultz verklaren dat uit de nadruk die zulke succesvolle landen, die het trucje door hebben, leggen op kennis, kunde en onderwijs. Maar niet elke vorm van onderwijs of diploma. Het lijkt te gaan om die vormen van kennis en kunde die onontbeerlijk zijn om vooruitgang te bewerkstelligen. En dat lijkt mij niet Inholland met al die vrije tijdsstudies, maar electrotechniek, mechanica en andere vormen van toegepaste beta wetenschappen, die tot het succes van bedrijven als Samsung in Zuid Korea of HTC in Taiwan hebben geleid.
Klinger en Schultz leggen een zware verantwoordelijkheid voor het verschil in rijk en arm bij de politiek. Zij tonen een boeiende, maar zorgvuldig uitgevoerde, vergelijking tussen communistische en niet communistische landen naar BNP per hoofd van de bevolking. In Noord Korea is dat $ 700, in Zuid Korea $ 13,590 ; in China $ 3,130 en in Taiwan $ 14,170. Zou dit verschil in kwaliteit van het politieke systeem ook op kleinere schaal gelden; voor verschillen tussen de Zuid Europese landen versus de Noord Europese landen of op nog kleinere schaal tussen Zwitserland, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Finland aan de ene kant en Nederland of België aan de andere?
Klinger en Schultz leggen ook een accent op het belang van vertrouwen van de bevolking in de instituties van een land. In Nederland neemt dat vertrouwen zienderogen af en de vraag is of de gevestigde politiek niet schuldig is aan deze afkalving, die volgens de auteurs het moeilijker maakt om uit een malaise te komen. Wat nu parten speelt in het richting geven aan het onderwijs-systeem, is de revolutionaire veranderingen in de beroepsbevolking, aldus Klinger en Schultz. Ambachtelijke banen nemen dramatisch af, terwijl de banen voor bankiers, maar ook voor acteurs en regisseurs toenamen tussen 1992 en 2002. Wat moet een jongen of meisje van 18 straks hebben geleerd om een bedrijfje tot een succes te maken?
Klinger en Schultz hangen uiteindelijk het adagium van Joseph Schumpeter( 1883-1950 ), de Oostenrijks-Amerikaanse econoom aan, dat de toekomst zal worden vormgegeven door ‘creatieve destructie’, waarbij revolutionaire vernieuwingen via een tussenfase met veel afbraak en schade voor sommigen die niet meekunnen, tot voorspoed voor velen, -zo niet allen-, zal leiden.
Volgens Klinger en Schultz moet de overheid meer een helpende rol krijgen om die gunstige omwentelingen mogelijk te maken en daar minder bang voor zijn dan nu. Nu lijken overheden, met name in het Westen, zich vooral te richten op het vangnet voor de slachtoffers van verandering en daarmee vernieuwing liever zien gaan dan komen. De vraag is of de huidige generatie politici en bestuurders deze uitdaging wel aankan zonder bevangen te worden door de angst niet herkozen te worden of een ministersbaan mis te lopen.
Over de noodgedwongen nieuwe manier van denken om de toekomst met vertrouwen tegemoet te kunnen zien, gaat het boek van Matt Ridley: the Rational Optimist ( Fourth State, London, 2011). In de eerste acht hoofdstukken betoogt Ridley hetzelfde als Klinger en Schultz: sinds mensenheugenis is het ons allen alleen maar beter gegaan. En Ridley ziet geen reden om aan te nemen dat de wetenschap en de techniek niet in staat zullen zijn om die weg omhoog in stand te houden. Zijn stelling is dat wij de enige soort zijn, die het beter krijgt naar mate er meer individuen van die soort op aarde zijn en dat dat komt door de toename in samenwerking tussen steeds meer gespecialiseerde individuen.
Het bewijs is dat computers en Ipads gemaakt worden door een gemeenschap van werkers, die geen van allen één-voor-één weten hoe je een computer of Ipad maakt. En dat we daar allemaal van profiteren. Ridley schrijft: ” The wonderful thing about knowledge is that it is genuinely limitless. There is not even a theoretical possibility of exhausting the supply of ideas, discoveries and inventions. This is the biggest cause of all for my optimism.”
Als het de mens de afgelopen millenia alleen maar steeds beter is gegaan, waarom is dan in het huidige tijdsgewricht niet iedereen blij en dankbaar, vraagt Matt Ridley zich af. Het pessimisme over de toekomst viert hoogtij. Een positieve en hoopvolle instelling met nieuw elan en overtuiging is veel impopulairder dan een tijding van rampspoed. Ridley haalt voedseltekorten, hongersnoden, uitdijende woestijnen, olie tekorten, dalende vruchtbaarheid, verdwijnende ozonlagen, zure regens, nucleaire winters, killer bees, gekke koeienziekte, global warming , die allemaal volgens deskundigen en ondeskundigen zouden leiden tot de ondergang van de mensheid. Zijn stelling is niet dat dit geen problemen zijn, maar dat nu eenmaal niets bij het oude blijft. En dat problemen van deze omvang zich in alle tijden hebben voorgedaan, en dat de mens steeds in staat is geweest ze te overwinnen, en dat dat nu ook vast weer gebeurt.
Nu de Chinezen hebben besloten binnen afzienbare tijd op een compleet electrisch wagenpark over te gaan, en de Duitsers zwaar gaan investeren om al hun energie uit de zon en de wind te halen, blijft nu al niets het zelfde. Er is een fundamenteel verschil tussen Nederland en Duitsland; Nederland wil net als Duitsland van kerncentrales af, maar trekt de miljarden niet uit om de alternatieven uit te werken en te vernieuwen. Dat is het verschil tussen tegen elke verandering nee te zeggen of veranderingen te omarmen en te bevorderen, zonder te veel omkijken en te veel vrees voor de bij-effecten en bezwaren die elke vooruitgang met zich meebrengen.
Er is een onuitroeibaar geloof, in leven gehouden door de media, dat pessimisme over de toekomst nieuw is, gerechtvaardigd en op zijn plaats. Het rijtje Hiroshima, Chernobyl, Haïti en Fukushima komt te pas en te onpas bij de borrel ter sprake en iedereen knikt hoe erg en gevaarlijk de wereld is geworden. En als men dan nog niet overtuigd is, worden de pandemie van 1918 of besmette komkommers er bij gehaald onder de noemer: ” En nu dit weer?”. Ridley verbaast zich over het feit dat de generatie, die het beter dan wie ook heeft, zoveel geloof hecht aan slecht nieuws. En dat niet alleen, de vorige generatie krijgt de schuld onder het mom dat ze de toekomst heeft gestolen van de jongeren en die geloven dat.
Vervolgens zet Ridley de aanval in op de onredelijke pessimist, die bepleit dat economische groei moet worden geremd en technologische vooruitgang moet worden ingedamd. En dan zorgt Ridley voor de paradox in zijn boek. Hij voorspelt dat als de doemdenkers, die geobsedeerd zijn door de CO2 voetafdruk van ieder van ons, uiteindelijk hun zin krijgen, we een toekomst tegemoet gaan die opvallend veel lijkt op het feodale verleden van tsaren, keizers en het communisme van Stalin en Mao met hun planeconomiëen. Alsof dat geen schrikbeeld is. Een schrikbeeld waar ik niet van geloof dat het ook maar de geringste kans heeft om uit te komen.
Ik ben er echter, net als Ridley, van overtuigd, dat het met Afrika wel goed komt en ook met het klimaat. En allemaal door de inventiviteit van mensen, de samenwerking tussen mensen en het uitwisselen van ideeen. Tenslotte waagt ook Ridley zich aan reeks voorspellingen, waarvan hij weet dat de kans dat hij er naast zit groter is dan dat hij het bij het rechte eind heeft.
Grote multinationals zullen verdwijnen, politieke partijen zullen hun aanhang zien verdwijnen en de burocratische overheid zal haar greep op ons allen verliezen. Ridley besluit zijn boek met de profetische woorden, na vastgesteld te hebben dat de afgelopen negentig jaar het inkomen per hoofd van de bevolking verachtvoudigd is: ” So long as all get their share of this prosperity, we can expect most of the world in 2100 to become as nearly disaster-proof as the rich west is today: through building standards, warning systems, emergency services, health services, trade networks and technology. A mega-volcano or a big asteroid would still test any society, but much less pain will come from nature the richer we become. This is not, and will never be, the best of possible worlds. But it can get much, much better.”
We kunnen maar beter de waarheid gaan geloven, een waarheid, die het doortrekken van de lijn van het verleden is. Zoals Coen Teulings het in zijn opiniestuk verwoordt: “de opgaande lijn is nog steeds ononderbroken.” En er is reden voor dit optimisme, zo houdt Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, ons regelmatig voor. Vandaag de dag, als je in Nederland om je heen kijkt, is de werkelijkheid heel wat rooskleuriger dan het beeld dat wij van Nederland in ons hoofd vormen.