Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek is een hele kunst

Op vrijdag 3 februari loop ik Bloomberg Hall binnen. Bloomberg Hall is vernoemd naar de burgemeester van New York, die dit gebouw heeft gefinancierd. Bloomberg Hall staat naast Fuld Hall, het hoofdgebouw uit 1939 van het Institute for Advanced Study in Princeton, New Jersey.
Fuld Hall huist de werkkamer van Albert Einstein, het eerste staflid van het Instituut. Het is een heel merkwaardig instituut, er kan geen diploma gehaald en er worden geen experimenten gedaan. Hier wordt nagedacht over vraagstukken die in het hoofd van de denkers van het Instituut opkomen. De wetenschap die hier bedreven wordt ,is theoretisch en mag geen nut hebben in de strikte zin van het woord. Het Institute for Advanced Study is klein, er zijn maar acht-en- twintig stafleden en een even groot aantal zogeheten leden en bezoekers. Arnie Levine, die mij in deze tempel van het vrije denken had uitgenodigd is hoofd van de afdeling Systeem Biologie. Zijn gedachte is dat eens in de niet zo verre toekomst, net als bij de Natuurkunde, ideeën uit de theorie direct zullen leiden tot experimenten ter bevestiging van deze of gene theorie. Nu is dat in de biologie nog andersom, gewoon weg omdat er nog niet genoeg theorie is. Freeman Dyson, de excentrische natuurkundige, die tot aan zijn pensioen in 1994 meer dan veertig jaar staflid van het Institute for Advanced Study was, haalde zijn schouders op voor de kritiek dat de biologie nog geen ‘ echte’ wetenschap is, zoals de wiskunde en de natuurkunde dat zijn. De biologie, zo betoogde hij, heeft tenminste een ‘ unified theory ‘, iets waar de natuurkunde nog steeds naar op zoek is. En die ‘ unified theory’ van de biologie is Darwin’s evolutieleer. Maar het grote verschil is natuurlijk dat de theoretische uitwerking van het Darwinism nog niet in formules op een van de levensgrote schoolborden van het Instituut te krijten is.

De vraag is of wat er gebeurt op het Institute for Advanced Study de zuiverste en daarmee de puurste vorm van wetenschap is. En vooral of deze vorm van wetenschap nog van deze tijd is. Bestaan er nog de eenzame op zich zelf werkende genieen en is dit wat pure wetenschap is? Ik betwijfel het en vraag mij af wat de beste omgeving is voor het ‘ nieuwe ‘ creatieve denken. Terugkijkend betwijfelt Richard Feynman of een omgeving met zoveel status en rust zonder enige verplichting wel tot grote wetenschappelijke gedachten kan leiden. Feynman schrijft in zijn boek uit 1985 ‘ Surely you’re joking, Mr. Feynman!’ :
” When I was in Princeton in the 1940s I could see what happened to those great minds at the Institute for Advanced Study, who had been specially selected for their tremendous brains and were now given this opportunity to sit in this lovely house by the woods there, with no classes to teach, with no obligations whatsoever. These bastards could now sit and could think clearly all by themselves, OK? So they don’t get any ideas for a while: They have every opportunity to do something, and they are not getting any ideas. I believe that in a situation like this a kind of guild or depression worms inside of you, and you begin to worry about not getting any ideas. and nothing happens. Still no ideas come. nothing happens because there’s not enough real activity and challenge: You’re not in contact with the experimental guys. You don’t have to think how to answer questions from the students. Nothing! ”

De redenering van Feynman is dat de ervaren, de beroemde , de gelauwerde professor elke dag in contact moet komen met ‘ naieve’ maar brilliante studenten zonder enige ervaring of ‘ track record’ en met zoveel mogelijk experimenten. Je kan nog zoveel ideeën hebben, maar hoe goed ze zijn, bewijst de praktijk. Altijd ligt de verleiding op de loer permanent op het comfortabele pluche van de leerstoel te gaan zitten. Met andere woorden fundamenteel onderzoek onttrekt zich niet aan de wetten van deze tijd. Er zijn steeds meer onderzoekers, China rukt op en besteedt onvoorstelbare sommen gelds aan onderzoek de komende jaren, en het publiek wordt steeds wantrouwender. Onderzoekers worden steeds vaker gewantrouwd omdat er een paar vals spelen of arrogant zijn en zogenaamd overal verstand van hebben. En natuurlijk vanwege internet, de waarheden van het internet worden door het zoekalgoritme van de zoekmachine gedefinieerd. En zijn anekdotisch van karakter. De filosoof Herman Philipse schrijft in de inleiding van de bundel essays van Frank Miedema, de decaan van de Faculteit Geneeskunde bij de Universiteit van Utrecht, getiteld ‘ Wetenschap 3.0 ‘ daarover het volgende:
” De wetenschap is haar vanzelfsprekende leidende rol in de cultuur kwijtgeraakt doordat de verschillende elites niet meer samenvallen. Nu moet wetenschap de steun van het grote publiek zien te krijgen, zodat de onderzoekers de boer op moeten gaan. Ze gebruiken daarbij vaak het argument dat wetenschappelijk onderzoek een grote bijdrage levert aan de economische welvaart. Aan de hand van boeken zoals ‘ The Economic Laws of Scientific Research ( 1996) ‘ en ‘ Sex, Science, and Profits (2008) ‘ van Terence Kealey zet Miedema echter grote vraagtekens bij dit argument. ”

Mijn vraag is of zuiver wetenschappelijk onderzoek waardevrij moet zijn en zo ja, wat haar maatschappelijk plaats dan is. Het argument dat de kenniseconomie alleen van de grond kan komen als zuiver wetenschappelijk onderzoek door de overheid wordt gestimuleerd, lijkt op niets gebaseerd, althans niet op werkelijkheid. Het lijkt een mythe, die vooral populair is bij de onderzoekers zelf, die opportunistisch alles aangrijpen om maar aan publieke fondsen te komen.
Frank Miedema schrijft daar over: ” Dit idee is gebaseerd op de stilzwijgende aanname dat overheidsinvesteringen in basaal en toegepast onderzoek dat door publieke kennisinstellingen wordt uitgevoerd, zullen en moeten leiden tot economische groei en welvaart. Dit idee is meer dan vierhonderd jaar oud en komt van Francis Bacon, die in het begin van de zeventiende eeuw postuleerde dat kennis universeel en openbaar bezit was en dus door de overheid gesubsidieerd moest worden. Bovendien zou die investering volgens een lineair model van economische vooruitgang tot welvaart leiden. ” Dit blijkt allemaal niet waar en alles wijst erop dat vooral de wetenschappelijke gemeenschap dit misleidende idee in stand houdt. Miedema accepteert de kritiek van Kealey in Sex, Science en Profits dat overheidsinvesteringen de industrie er juist vanaf houdt in wetenschappelijk onderzoek te investeren en dat publieke financiering eerder de kenniseconomie remt dan stimuleert.

Frank Miedema formuleert zorgvuldig waarom er voor het betalen en bevorderen van zuiver wetenschappelijk onderzoek door de overheid een geheel ander argument naar voren moet worden gebracht dan het bevorderen van economische groei. In ‘ Wetenschap 3.0 ‘ betoogt Frank Miedema waarom het een misverstand is dat private partijen nooit uit zichzelf investeren in het verwerven van kennis:
” Ten eerste omdat al snel na Bacon patenten werden geïntroduceerd , maar ook omdat bedrijven vooral aan R&D blijken te doen om de kennis in huis te hebben waarmee zij vindingen van anderen kunnen herkennen en ten eigen bate benutten. Dit is echter maar een klein foutje van Bacon geweest. Het belangrijkste probleem zit volgens Kealey in de aanname dat de staat door puur wetenschappelijk onderzoek te stimuleren economische groei en welvaart zou bevorderen, omdat wetenschap zich lineair zou vertalen in toegepaste technologie en marktproducten.”
Wat moet het argument dan wel zijn voor zuiver wetenschappelijk onderzoek?

Hiervoor zou ik de tegenstelling tussen zuiver en vals willen gebruiken, als in het spelen van een zuivere of valse noot of toon. Vaak wordt er gesproken van fundamenteel of basaal onderzoek in tegenstelling tot toegepast onderzoek. Daar wordt vervolgens de voorbarige conclusie aan verbonden, dat toegepast wetenschappelijk onderzoek binnen afzienbare tijd tot toepassing en dus producten leidt en dat fundamenteel of basaal wetenschappelijk onderzoek dat ook doet, maar pas na veel langere tijd. Ik volg Miedema en Kealey in de redenering dat dit allemaal mythevorming is. Er moet een andere reden worden gevonden waarom er wetenschap is en wetenschappers zijn, die op universiteiten werken en voor het merendeel uit publieke middelen worden betaald. En dat ligt dicht bij waarom er kunst is en kunstenaars uit publieke middelen worden betaald. De vraag wat zuivere wetenschap is ,staat als we de analogie met kunst gebruiken gelijk aan goede of echte wetenschap, zoals er goede kunst of echte kunst bestaat. Valse of onzuivere wetenschap is dan zoiets als kitsch. En kitsch is geen kunst. Wat is de waarde van Vermeer, Rembrandt, van Gogh of Mondriaan en wie stelt die waarde vast?

Schilders definiëren door de eeuwen heen, hoe als Nederlander te kijken en daar mee wat een Nederlandse kijk op de wereld in al zijn onderdelen is, net als schrijvers dat doen met de Nederlandse taal. Daarmee geven kunstenaars via hun opvoeding, denkpatroon en woonomgeving in hun kunst de Nederlandse identiteit vorm. Waarom doet zuivere wetenschap niet het zelfde? We weten dat de filosofie dat zeker doet, we zijn allemaal Spinozianen met een vleugje Calvijn of Luther. Maar hoe definieert Nederlands wetenschappelijk onderzoek de Nederlandse identiteit? In de gouden eeuw, de tijd dat Nederland als een natie vorm kreeg, stonden kunst en wetenschap dicht bijelkaar. Op 2 februari 1677 voerde de Amsterdamse hoogleraar in de anatomie, Frederik Ruysch ( 1638- 1731) een ingewikkelde operatie uit, waar de patiënt bijna aan bezweek. Ruysch was beroemd om zijn collectie kunstzinnige anatomische rariteiten op sterk water, die hij aan tsaar Peter de Grote verkocht en die zich nu in de Hermitage in St. Petersburg bevindt. Iedere arts in die tijd was zo jaloers op Ruysch dat hij in allerlei pamfletten werd aangeklaagd als een charlatan. Maar in een anoniem pamflet uit 1677 werd ingegaan op de beschuldiging dat Ruysch niet alleen zijn handen vuil maakte aan daadwerkelijke operaties maar ook aan schilderijen:
” Ick seg dat een Anatomicus sonder Schilderkonst, en een schilder sonder de Anatomy, geen van beyden de trap der volmaaktheid sullen beklimmen.”
Geen wetenschap zonder kunst en geen kunst zonder wetenschap.

In de zeventiende eeuw werd de werkelijkheid met de verbeelding verbonden door het afbeelden van de natuur op kunstzinnige wijze. Zo toonde de collectie anatomische preparaten van Ruysch bij de ingang van dit vroege museum een graftombe met diverse geraamten als reflectie van de sterfelijkheid. Een kistje met een kinderschedeltje viel meteen op waarbij de ondertekst luidde: ‘ Geen hoofd, hoe sterk het is, zal de wrede dood ontvlieden.’ En even verder was een kinderskeletje te zien met in de rechterhand het skelet van een papagaai, met de spreuk: ‘ De onwederroepelijke tijd vliegt voorbij’. De verzameling Ruysch en ook de kunstzinnige potten met anatomische preparaten waren net als de schilderijen van Rembrandt en tijdgenoten van anatomische lessen ( of ontledingen) een permanente herinnering aan de sterfelijkheid van mens en dier. Het meest abstracte voorbeeld van deze moralistische les, was het vanitas schilderij. Dit was een stilleven naar de natuur met als voorstellingen een zandloper, een zeepbel en een schedel als weerspiegelingen van de vergankelijkheid van het bestaan. De kunstenaar gaf een wetenschappelijke werkelijkheid weer: de weg die elk levend wezen aflegt van baby tot bejaarde, de weg naar de onherroepelijke dood. Kortom in de tijd, dat de wetenschappelijke methode nog niet was ontdekt, Darwin zijn grote werk nog niet had geschreven en het experiment in het laboratorium nog een zeldzame hobby was, was kunst nog innig verbonden met de wetenschap.

In later tijden zijn de kunstenaar en de onderzoeker uit elkaar gegroeid. Deze scheiding viel samen met de professionalisering van de wetenschapper. De kunstenaar was vroeger ook vaak wetenschapper zonder dat zo te benoemen, omdat hij of zij altijd vooral werd gewaardeerd om het kunstwerk dat hij produceerde. De autonome wetenschapper is een soort autonome kunstenaar, hij maakt een kunstwerk, een kunstwerk dat grijpbaar en voor herhaling vatbaar is. Bij kunst ligt dat anders, daar wordt vanaf de 19de eeuw vooral de uniciteit geroemd. ik denk dat zuivere wetenschap een kunst is en dat een wetenschapper die zuiver kennis vergaard om het weten en daarmee waardevrije zuivere kennis opdoet, een kunstenaar is. Maar de zuivere wetenschapper of beter de beoefenaar van zuivere wetenschap voelt zich permanent schuldig omdat hij denkt geen nut te hebben en wringt zich in allerlei bochten om een nut aan te tonen. Ik zou de redenering willen omdraaien, de overheid zou kunnen besluiten alleen onderzoek te stimuleren en te financieren , dat extreem goed is maar aantoonbaar geen enkel nut heeft. Steve McQueen of Marlene Dumas, hoeven als geroemde kunstenaars ook niet aan te tonen dat ze nut hebben.
Maar paradoxaal genoeg hebben die ook geen subsidie nodig. Dan is het beter om zuiver wetenschappelijk onderzoek te vergelijken met bijvoorbeeld het Concertgebouw orkest of het Nationaal Ballet. Het subsidiëren van groots onderzoek op gebieden ,waar nu niet direct geldelijk gewin aan de horizon gloort, zou ook Kealey en Miedema moeten bekoren, het nut van huidige zogenaamd op de markt gerichte onderzoek leidt ook niet tot meer bedrijvigheid. De zuivere wetenschapper moet wel zijn muziekstuk feilloos en prachtig spelen om in aanmerking te komen voor subsidie.Zuiver wetenschappelijk onderzoek is een hele kunst.

Maart 2012
Amsterdam

March 2012
Non-fictie