Wat er in de natuur gebeurt, kan alleen verklaard door wetenschappelijk vergaarde kennis. En die kennis is verzameld over de jaren binnen ,door van wetenschappelijke wetten en methoden geregelde, wetenschapsdisciplines, zoals de biologie van de natuur, de chemie van de natuur en de natuurkunde zelf. Wat er tussen mensen plaats vindt , is echter geen open boek, en niet altijd even gemakkelijk te verklaren met behulp van wetenschappelijke kennis. Als wetenschap alles verklarend zou zijn, dan wekt een persoon als Cees Dekker niets dan verwondering. Cees Dekker is een briljant natuurkundige , die zich in zijn werk in alle opzichten aan de wetten van de wetenschap houdt en grootse bijdragen aan onze kennis heeft geleverd. Cees Dekker steekt echter niet onder stoelen of banken dat hij in God gelooft, zich door God laat inspireren en dat God zijn wereld van de emotie en het gevoel bestuurt, maar dat God geen bemoeienis heeft met de wetenschap, die regereert over de wereld van de rede, meedogenloos en gevoelloos. En Dekker ,zoals zo vele wetenschappers verenigt deze twee stromingen in zijn persoon.
Het beste boek over wetenschap is voor mij ” The Ascent of Science” dat de fysisch-chemicus Brian Silver schreef en een jaar na zijn dood in 1998 verscheen. De laatste gedachte in het boek en misschien wel van Silver gaat over de gelovige, zijn zelfingenomenheid en zijn absolute overtuigdheid van zijn gelijk. In Silver’s laatste zinnen, zit een paradox van immense schoonheid. Een gelovige staat, aldus Silver, elke dag klaar om toe te geven dat we allen kinderen van een en dezelfde God zijn, dat moet dan elk geloof betreffen. Die God heeft dan wel meerdere godsdiensten tot zijn beschikking en die kunnen dan ook niet anders dan door de mens zijn vormgegeven. Daarna spreekt Silver in bijna religieuze termen over de Wetenschap. Silver geeft toe dat ook wetenschappers hun geliefde theorieën niet graag loslaten, ook als al het bewijs tegen hun theorie pleit. Silver predikt dat wetenschap, net als kunst, voortdurend nieuw tegen de wereld aankijkt en dat dat de schoonheid van de wetenschap is. Net als religie en politiek en kunst is wetenschap ook mensenwerk. Sterker nog in God geloven, politiek bedrijven, kunst scheppen en wetenschap beoefenen zijn typisch menselijke activiteiten. Dezelfde mens die wetenschap rigoreus bedrijft kan in God geloven of niet, links zijn of rechts en van klassieke muziek houden of helemaal niet, het blijft dezelfde goede of slechte wetenschapper.
Hoe waar de stelling is dat heel goede en wijd en zijd gerespecteerde wetenschappers hun inspiratie uit God kunnen halen, bewijst het boek van Francis S. Collins “The language of God: A scientist presents evidence for belief” (Free Press, New York, 2006). Francis Collins is één van de leidende genetici van de Verenigde Staten , de opvolger van de Nobelprijswinnaar Jim Watson als hoofd van het “Human Genome Project” en nu hoofd van de NIH, het belangrijkste medische onderzoekscentrum ter wereld. Tijdens zijn studie raakte hij in de ban van genetica en veranderde hij van een ongelovig in een gelovig mens. Collins betoogt, C.S. Lewis volgend, dat menselijke wezens en misschien wel alle wezens niet geboren worden met verlangens als er ergens geen bevrediging voor die verlangens bestaat. Er zou geen sexueel verlangen bestaan als er geen sex bestond.
Als dus een verlangen bij je bestaat, dat op aarde geen vervulling kan vinden, dan moet er wel iets buitenaards zijn waar dat verlangen op gericht is. Maar, geeft Collins toe, het blijft “wishful thinking”. Collins blijft in zijn boek een realist: “Nonsense remains nonsense even when we talk it about God”. Collins en zijn boek zijn zo boeiend omdat hij geen enkele twijfel heeft over het belang en de betekenis van evolutie bij het ontstaan van leven en de verscheidenheid daarvan. Het grappigste in het boek is de behandeling van het fenomeen “wonderen”. Collins ziet wonderen als hoogst zeldzame gebeurtenissen die een lage statistische waarschijnlijkheid hebben. Zo nu en dan gebeurt er iets dat een zeer kleine kans heeft om ooit te gebeuren, bijvoorbeeld de genezing van een meestal dodelijke vorm van kanker. Hij tekent er echter bij aan dat daarbij en impliciet een natuurlijke verklaring op basis van kansberekening altijd en eeuwig gaat boven een bovennatuurlijke verklaring. Collins gelooft hardstondig en oprecht in de evolutieleer van Darwin en ziet daar geen tegenspraak in met zijn godsdienstigheid en geloof.
Collins bekritiseert de negatieve connotatie van het begrip “theorie” zoals dat zo vaak gebezigd wordt door creationisten en ID-aanhangers. In zijn ogen misbruiken zij het begrip “theorie”. Consequent beschouwen zij het woord als een reflectie van een “speculatieve visie op iets”, terwijl het ook iets anders kan betekenen: “het fundamentele principe dat de basis vormt van een set waarnemingen in de wetenschap of kunst”. Deze laatste invulling is van toepassing op de evolutieleer of evolutietheorie. Tenslotte verwerpt Collins zowel atheïsme en agnostie als creationisme en “Intelligent Design” als manieren of wegen om Darwin’s evolutieleer als wetenschapper te kunnen accepteren. Collins verwerpt “Intelligent Design” op wetenschappelijke gronden.
Zowel de bloedstollingcascade als het oog en de zweepdraden van bacteria hebben een Darwinistische verklaring als meest waarschijnlijke ontstaansgeschiedenis en zijn niet zo bijzonder of uit de lucht gegrepen, dat een bovennatuurlijke verklaring als enige overblijft. Deze drie voorbeelden zijn de lievelingen van de ID-beweging om de hand van God te bewijzen. Collins plaatst duidelijk God in de rij van inspiratiebronnen en Darwin in de rij van mensen, die de natuur aan de meest waarschijnlijke ontstaansgeschiedenis heeft geholpen. Hij is een aanhanger van “Biologos”: het geloof dat God de bron van het leven is en dat leven de wil van God weergeeft. Het leven van alledag, ja van alle dagen van het begin tot nu, heeft daarmee geen bovennatuurlijke verklaring nodig volgens Collins.
Het mooiste boek over Evolutie en Geloof vind ik uiteindelijk het recent verschenen: “Six Impossible Things before Breakfast: The Origins of Belief” van Lewis Wolpert (Faben&Faben, 2006). Lewis Wolpert is evolutiebioloog en Emeritus hoogleraar Biologie, University College London. Hij betoogt dat de reden dat Dekker en Collins geloven wat ze geloven in de evolutie van de mens, en met name het menselijk brein, te vinden is. De vraag ven Dekker “Schiep God de mens of de mens God”, beantwoordt Wolpert met: het laatste. Hij gelooft dat de oorsprong van geloof en geloven is gelegen in de noodzaak van werktuigen van een mens een mens te maken. Met andere woorden Wolpert gelooft en betoogt met overtuiging dat geloof in God genetisch is meegelift met de evolutie van de hersenen. Een mens zou geen mens zijn zonder zijn geloof en geloofsovertuiging. Wolpert gaat zover dat misconcepties en hallucinaties, zoals geesteszieken die hebben, gebaseerd zijn op fouten in de genen die geloof coderen in onze hersenen. De oorsprong van geloof zoekt Wolpert in het begrijpen of geloven in een of een bepaald causaal verband.
Wij allen, zo zegt Wolpert, beschikken over een “geloofsmotor” die continue loopt om ons causale verklaringen te verschaffen van gebeurtenissen die ons leven beïnvloeden. Geloof zou wel eens de evolutionaire oplossing kunnen zijn om gevaar te ontlopen, aldus Wolpert. Ook Wolpert, net als Collins en uiteindelijk ook Dekker, geloven dat iedereen het recht heeft alles te geloven en in elke vorm die hen aanspreekt of aantrekt, zolang ze het leven van anderen maar niet verstoren. Doorgetrokken kom je uit waar Wolpert, en misschien ook Collins, maar bij Dekker weet ik het niet, uitkomt. Wolpert zegt dat wetenschap het recht heeft verworven het leven te beïnvloeden door zijn consistentie en zijn bewezen betrouwbaarheid: lees waarheid.
Treinen rijden op elektriciteit en vliegtuigen vliegen op kerosine en daar ligt veel wetenschappelijke kennis en kennis van zaken aan ten grondslag. Gaat dan ooit geloof in wetenschap, het godsgeloof vervangen? Wolpert denkt van niet, omdat zoveel wetenschappelijke kennis zich niet laat vangen in “common sense”. Geloof, zoals geprogrammeerd in onze hersenen, maakt op geen enkele wijze gebruik van wetenschappelijke methoden. De genen die godsgeloof in de menselijke hersenen coderen, aldus Wolpert, hebben voorkeur voor snelle, intuïtieve beslissingen, zijn slecht met getallen, en zien patronen waar ze zelden zijn. Tenslotte sluit Wolpert zijn boek af met:
“And while we may be hostile to the beliefs of others, we need always to remember that it is having beliefs that makes us human. We have to both respect, if we can, the beliefs of others, and accept the responsibility to try and change them if the evidence for them is weak or scientifically improbable. The loss of religious beliefs would have very serious consequences, and so could the enforcement of those beliefs on others. It is the action based on beliefs that ultimately matters, and respect for the right of others is fundamental.”
Nog veel verder dwalen de gedachten af van John Horgan in zijn wonderlijk boek uit 1996 met de titel ” The End of Science” . Hij zag een einde komen aan wat we te weten kunnen komen en een moment waarop we alles weten. En daar wordt hij bijna religieus van. Zijn theorie is dat als we eenmaal alles weten wat er te weten valt, dan vallen we in een diep gat en waarom zouden we dan nog nieuwsgierig zijn of naar iets op zoek gaan. Horgan vreest meer dan wat dan ook, dat er een moment aanbreekt waarin we ons over niets meer verbazen ,over niets meer verwonderen. En dat we dan ook niets meer bewonderen. Het heilig geloof in wetenschap kan maar beter blijven bestaan als je het zo bekijkt. Het is de mens immers eigen in iets te geloven, voor de een is dat God, voor de ander de wetenschap. De laatste zin van Horgan’ boek luidt:
” And now that science- true, pure, empirical science- has ended, what else is there to believe in ?”
Point Lookout, NY
5 April 2012